Pagina's

zondag 24 december 2017

TITELS EN INHOUDSOPGAVEN VAN DIT EXCERPT ALSMEDE DIE VAN DEEL II EN DEEL I VAN GREUBS TRILOGIE

Werner Greub

DE JEZUSMYSTERIËN - 
Rudolf Steiners evangeliënchronologie
en de Christusprofetie van Zarathoestra


INHOUDSOPGAVE


VOORWOORD VAN DE ZWITSERSE UITGEVER MARKUS GREUB

HERDERS- en KONINGSKRIBBE - Inleiding door de vertaler Robert Jan Kelder

1. DE VERO ANNO - Over het geboortejaar van Jezus Christus
1.1 De wedergeboorte van Zarathoestra
1.2 Chronologie van de Evangeliën

2. DUUR VAN DE CHRISTUS-INCARNATIE
2.1 Paarsgewijze uitzending van de Apostelen
2.2 Rudolf Steiners Christuschronologie

3. ZARATHOESTRA EN DE MAGIËRS 
3.1 Christusprofetie van Zarathoestra
3.2 De grote conjunctie en de ‘Ordening van Melchizedek’

4. “VON MEIDEN SINT ZWEI MENNISCH KOMN” 
4.1 Leeftijdsverschil van de twee Jezuskinderen
4.2 Geboortedatum van de ‘uit de Maagd geboren’ Jezus


* * * 

5. DRIEKONINGENWEG NAAR DE GRAAL 
5.1 Wolfram indentificeert zich met Kyot-Willehalm en deze herkent zich als vroegere Driekoning
5.2 Oude mystiek wordt vervangen door moderne chymiek
5.3 Van Paracelsus naar Goethe
5.4 Ons lichtlichaam

6. GOETHE, DE ROZENKRUISER 
6.1 Oerfenomeen en imaginatie
6.2 Van Wolfram naar Goethe
6.3 Wolfram hoort bij de "Twaalf Wijzen" rondom Christiaan Rozenkruis
6.4 De "Grote leraren" van de mensheid

7. VOORCHRISTELIJKE INCARNATIES VAN GOETHE
7.1 Pythogoras
7.2 Lyssipos
7.3 Homer
7.4 Mozes 

8. GOETHE EN ANDERE INCARNATIES TIJDENS HET BEGIN VAN DE JAARTELLING
8.1 Opwekking van de Jongeling van Nain
8.2 Efeze
8.3 Christelijke reformatie van de mysteriën van de oudheid

 9. GOETHE, DE PINKSTERCHRISTEN


* * * * * * *


WERNER GREUB

VAN PARZIVAL NAAR
 RUDOLF STEINERS
 WETENSCHAP VAN DE GRAAL

Deel II van de trilogie Parzival, Willem van Oranje 
en de Graal - Wolfram von Eschenbach als historicus

Inhoudsopgave

VOORWOORD

1. WILLEHALM-KYOT, DE ZEGSMAN VAN WOLFRAM

2. HET GRAALSYMBOOL "IASPIS EX SILICE"

3. DE STEEN JASPER

4. DE GRAALWEG IN DE GESCHIEDENIS

5. RUDOLF STEINERS WETENSCHAP VAN DE GRAAL

6. ARLESHEIM: MYSTERIENOORD VAN KEIZER JULIANUS

7. UITEENZETTING MET CRITICI

8. KASPER HAUSER
8.1 Rudolf Steiners onderzoeksresultaten
8.2 Meer als twaalf jaar in de kerker
8.3 De esoterie van de nieuwe vereniging
8.4. Kasper Hausers tegenstander

* * * * * * * 

WERNER GREUB


PARZIVAL, WILLEM VAN ORANJE EN DE GRAAL
 WOLFRAM VON ESCHENACH ALS HISTORICUS

Deel I van de gelijknamige trilogie verschenen in 2009
(Een derde editie is in voorbereiding)

Inhoudsopgave

1. Voorwoord bij de eerste Nederlandse uitgave
2. Ten geleide
3. Inleiding van de uitgever– Graaloorlog om het Goetheanum
4. Ten geleide bij de Duitse uitgave door Rudolf Grosse
5. Voorwoord van de auteur

Deel I – Willehalm-Kyot
I. Oransch
II. Alischanz
III. Willehalm als historische persoonlijkheid
IV. Het tiende "boek" van de Willehalm
V. Saint-Guilhelm-le-Désert
VI. Willehalm en Arabel
VII. Willehalm-Kyot van Catalonië
VIII. Kyot de Provençaal

Deel II – Parzival
IX. Wolframs astronomie
X. De graaltraditie als mondelinge overlevering
XI. Bertane – het land van Koning Arthur…
XII. Terre de salvaesche
XIII. Schastel Marveil
XIV. De grot van Trevrizent en de kluis van Sigune
XV. Wolfram als historicus
XVI. Nawoord I van de auteur
XVII. Proloog tot de Willehalm 

Nawoord II van de uitgever: Sociale organica en het nieuwe koningschap…
Aanhangsel I – Crisis en alternatief (Herbert Witzenmann)

Aanhangsel II – Het Willehalm Instituut voor antroposofie als graalonderzoek, koninklijke kunst en sociaalorganica








VOORWOORD van de Zwitserse uitgever Markus Grueb


Dr. Markus Greub, zoon van de auteur (zie beeld), schreef als voorwoord voor de oorspronkelijke, Duitstalige uitgave in het jaar 2004 van de laatste tweedelige band van Werner Greubs graaltrilogie, waaraan de vier hoofdstukken van "De Jezusmysteriën" zijn ontleend, het volgende:

“Werner Greubs 3de band van zijn onderzoeksverslag Willem van Oranje, Parzival en de Graal - Wolfram von Eschenbach als historicus onder de titel Erwachen an Goethe (Ontwaken aan Goethe) wordt vanwege de omvang ervan in twee bij elkaar horende delen in eigen beheer uitgegeven. Hoewel het aantrekkelijk zou zijn geweest om de inhoud met de vele herhalingen te korten, heb ik bewust daarvan afstand genomen. Ook de uitvoerige citaten van Rudolf Steiner worden in overeenstemming met de intenties van de auteur onverkort weergegeven. De inhouden gaan een ‘informatieoverdracht’ te boven. De lezer zal merken hoe verfrissend het kan zijn om de vruchten van een enthousiaste strijd om de waarheid telkens weer van de meest verschillende kanten toegelicht te ontvangen.
 Men moet ook hier, zoals in het tweede deel Von Parzival zu Rudolf Steiners Wissenschaft vom Gral (Van Parzival tot Rudolf Steiners wetenschap van de Graal) er rekening mee houden  dat de hoofdlijnen van het boek al 30 jaar geleden zijn geschreven en sindsdien tot ongeveer 1994 steeds weer aangevuld en bewerkt werden. 
Werner Greub leefde van 30 november 1909 tot 12 mei 1997. Hij was 17 jaar actief als leraar in een staatsschool, 7 jaar als leider van een kindersanatorium en 20 jaar als beroepsadviseur.” 

Ik wil daar nog aan toevoegen dat ik Werner Greub nog persoonlijk heb gekend als een kordaat ridderlijke figuur en met hem samengewerkt heb bij een tentoonstelling in het plaatstelijke museum Trotte in Arlesheim bij Bazel t.g.v. het 250-jarig bestaan van de Arlesheimer Ermitage als in heel Europa bekende Engelse tuin in 1985. Daarvoor kon ik een tekst schrijven "De Arlesheimer Ermitage als Graalgebied" gebaseerd op het eerst deel van zijn graaltrilogie die samen met het opengeslagen boek in een vitrine tentoongesteld werd in het museum.  

HERDERS- en KONINGSKRIBBE - Inleiding door de vertaler Robert Jan Kelder



Precies 9 jaar geleden, op de kerstavond van 24 december 2009 werd op de Willehalm-blog van de dagkrant TROUW en elders een begin gemaakt om Werner Greubs bijdrage aan de baanbrekende oplossing door Rudolf Steiner in 1909 van een eeuwenlange strijdvraag over het ware geboortejaar van Jezus aan de grote klok te hangen. Als een interactieve feuilleton verschenen vervolgens in de volgende  twee jaar onregelmatig vertalingsbijdragen van de eerste twee hoofdstukken uit dit derde deel van Werner Greubs graaltrilogie Erwachen an Goethe (Ontwaken aan Goethe) over de graalgeschiedenis van de mensheid van Zarathoestra tot Rudolf Steiner, waarvan het eerste deel “Willem van Oranje, Parzival en de Graal – Wolfram von Eschenbach als historicus” door Uitgeverij Willehalm in mijn vertaling in de Amstelkerk te Amsterdam op 28 mei, 2009 werd gepresenteerd in het kader van “De Nieuwe Stelling van Amsterdam”. De hoop daarbij echter dat de redactie Religie en Filosofie van deze christelijke krant enige belangstelling zou tonen voor de oplossing van deze eeuwenoude strijdvraag bleek vergeefs. Zo werd bv. dit weekeind op de voorkant van Trouw een nogal schizofreen gedicht van Freek de Jong afgedrukt die aanbeveelt het [Kerst]verhaal te blijven vertellen, ondanks dat we, volgens hem, het redelijkerwijs niet meer kunnen geloven. Daarin krijgt hij volop gelijk van filmmaker Paul Verhoeven die in een gezamenlijk interview met theoloog Carel ter Linden in het NRC van dit weekeind onder de titel "Jezus was een extremist" stelt dat de "mooie kerstverhalen van  Lucas en Mattheüs compleet verzonnen zijn." Of hij door de hier gepresenteerde oplossing van de zgn. tegenstrijdige geboorteverhalen van deze  evangelisteng geïnspireerd kan worden om zijn al driemaal gestrande Jezusfilmproject een nieuwe, verrassende wending te geven? 

Zo ja, zou hij als geboren rebel zeker de allermeeste religieuze leiders van de Christenheid tegen zich in het harnas jagen,  want deze hebben de (her)ontdekking van Rudolf Steiner in het kader van zijn voordrachten over het zogenaamde Vijfde Evangelie als onderbouwing voor Het Nieuwe Christendom dat er werkelijk twee verschillende Jezuskinderen van twee verschilende ouderparen in Bethelehem zijn geboren, die zich later bij het bezoek van de 12-jarige Jezus van het Lucasevangelie,  via metempsychose, verenigd hebben in de Jezus van Nazareth, die op zijn beurt bij de doop in de Jordan door Johannes zich vereenzelvigden met het uit de kosmos neerdalende Christuszonnewezen (de ketterse visie van het adoptianisme) nog steeds niet serieus genomen, dan wel dat bewust verhuld, omdat zij menen dat de mensheid (nog) niet rijp zou zijn om deze materie te kunnen begrijpen en alleen maar zou verwarren. Deze menen het dus beter te weten dan de evangelisten die het de mensheid niet voorbehouden hebben. 

Daarbij moet wel aangetekend worden dat de inhoud van dit boek weliswaar met het gezonde mensenverstand begrepen kan worden, maar dat een competent oordeel daarover niet alleen voorkennis vereist van deel I van het bovengenoemde werk van Werner Greub Willem van Oranje, Parzival en de Graal – Wolfram von Eschenbach als historicus, met name het hoofdstuk over  Wolframs astronomie, die de Ster van Bethlehem in een nieuw licht stelt,  maar ook kennis van het begrippenkader van de antroposofie, zoals dat bv. te verkrijgen is uit Rudolf Steiners boek De wetenschap van de geheimen der ziel. Dit betreft tenminste de vier wezensdelen van de mens (het fysiek- ether- en astraallichaam en het Ik), de leer van karma en reïncarnatie en de kosmische ontwikkelingsfasen van de aarde, de cultuurtijdperken en mensheid onder aanvoering van de hemelse hiërarchieën in strijd met de, omwille van de menselijke vrijheid, door God tijdelijk toegelaten tegenmachten Lucifer (de Bijbelse duivel), Ahriman of Satan en de antichrist en hun scharen.

In dit apologetisch werk trekt de auteur ten strijde tegen de nog steeds wijdverbreide opvattingen van de wijlen Britse priester van de Christengemeenschap Ormond Edwards, verwoord o.m. in diens boek A New Chronology of the Gospels (Floris Books, Londen 1972) over het leeftijdsverschil van de twee Jezuskinderen en over de duur van de Christusincarnatie op aarde, die volgens Werner Greub niet in overeenstemming te brengen zijn met de aanwijzingen daaromtrent van Rudolf Steiner en met de historische werkelijkheid. Dit maakte deel uit van een heftige strijdvraag die destijds woedde aan het Goetheanum, Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschappen in Dornach - de uitgever van het eerste, bovengenoemde deel van zijn trilogie in 1974. Deze geestesstrijd heb ik in mijn inleiding onder de titel “Graaloorlog aan het Goetheanum” op dit eerste deel van zijn Graaltrilogie uitvoerig ter sprake gebracht. Daarin valt o.m. te lezen waarom het zo’n dertig jaar heeft moeten duren eer deel 2 en deel 3 van zijn unieke Graaltrilogie, telkens weer uitgebreid en bewerkt, door zijn zoon Dr. Marcus Greub in eigen beheer in Zwitserland werd uitgegeven, een uitgave die echter Werner Greub niet zelf meer kon meemaken - enigszins verbitterd over deze betreurenswaardige gang van zaken stierf hij in 1997.

Het beeld op de voorpagina toont een schilderij van Borgognone, De twaalfjarige Jezus in de tempel (San Ambrogiom Milaan). In zijn ABC Wegwijzer De Twee Jezuskinderen (Uitg. Nearchus, Assen 2004) schrijft de auteur Loek Dullart hierover het vogende (blz. 17): "Dit schilderij geeft als geen ander kunstwerk een visie op de twee Jezuskinderen. In het midden troont het een kind, die lering geeft aan een grote groep Schriftgeleerden, met een helder licht aureool. Zijn blik en die van een aantal Schriftgeleerden is naar de linker voorkant van het schilderij gericht waar een ander, smaller kind met ornaje-gele aureool wordt opgevangen door Maria. Dit kind dat uit het beeld lijkt te verdwijnen ziet er bleek en zwak uit. Zijn uiteenwijkende ogen zijn zowel op zijn looprichting als op de toeschouwer gericht. Heeft dit kind zijn wijsheid geschonken aan het andere kind en is nu zijn taak volbracht, gaat hij ziekte en de dood tegemoet?" 


De titel Jezusmysteriën is ontleend aan het boek zelf waar het verschillende keren  (vooral in eenvoud) voorkomt; de ondertitel is van de vertaler, maar is terug te vinden in de ondertitels van de vier eerste hoofdstukken. Vanaf het vijfde hoofdstuk “Driekoningenweg naar de Graal” uit het boek Erwachen an Goethe en het zesde hoofdstuk “Goethe, De Rozenkruiser”, dan het zevende “Voorchristelijke incaranties van Goethe”, het achste “Goethe en andere incarnaties tijdens het begin van de Christelijke jaartelling” en het negende “Goethe, de Pinksterchristen” is pas Goethe als persoonlijkheid zelf het onderwerp.

De Bijbelcitaten in dit werk zijn ontleend aan de vertaling van het NT uit de Griekse tekst van de hand van wijlen H.A.P.J. Ogilvie, voormalig geestelijke in de Christengemeenschap,

De titel van deze inleiding, "Herders- en Koningskribbe" is ontleend aan een passage uit hoofdstuk 3.2 “Zarathoestra en de Magiërs” en luidt als volgt:

Men kan het onderscheidingsvermogen reeds bij de kinderen aanleggen door in plaats van een “eenheidskribbe”, waarin de herders en koningen, sterren en engelen, os en ezel in dezelfde stal staan, twee verschillende kribben onder de kerstboom te plaatsen, een “Herderskribbe” naar Lucas in een stal met herders en dieren en daarnaast een “Koningskribbe” naar Matteüs met een wieg in een huis. Het kind dat door de magiërs vereerd wordt, zou niet als bakerkindje in de wieg, in de arm van Maria of in het stro liggend uitgebeeld moeten worden. Het kind, dat reeds zijn hoofdje vrij draagt, zou op de arm van Maria of op haar schoot kunnen zitten. Dus: De Lukas-kribbe met het zojuist geboren Jezuskind met herders, os en ezel en daarnaast de Matteüs-kribbe met de Drie Koningen, die in het al wat oudere Jezuskind hun wedergeboren leermeester vereren (zie de titelpagina afbeelding van “Driekoningen vereren hun meester Zarathoestra.”van Fra Angelico )

Enkele woorden van Rudolf Steiner uit de voordracht “Et incarnatus est” (Mysterienwahrheiten und Weihnachtsimpulse. (GA 180, voordracht van 23 december 1917): “Tegenover de kinderen moeten we daarvan kunnen praten. Want wat we tegen het kind over het Kerstmysterie vandaag zeggen, dat zal in het kind het Paasfeest vieren en opstaan, nadat het kind drieëndertig jaar heeft doorgemaakt.”

Over de twee kerstkribben zij nog het volgende aangemerkt, dat we vandaag de geboorte in de stal in de juiste tijd van het jaar vieren, en met deze geboorte die Jezus vereren, wiens lichaam 33⅓ jaar later aan het kruis werd geslagen. Met deze Jezus Christus komt onze kalender ook ongeveer overeen.  Die zou alleen een jaar eerder moeten beginnen. Ter herinnering aan de andere Jezus, wiens Ik in het jaar 12 na Chr. in het lichaam van de Lucas-Jezus is overgegaan, zouden desondanks beide kribben neergezet kunnen worden.


Door deze online vertaling is te hopen dat dit deel van Werner Greubs graaltrilogie mede door vakkundige kritiek en aanvullingen op de laatste stand van de Bijbelwetenschap en graalgeschiedenis van de mensheid kan worden gebracht en uiteindelijk als boek aan de openbaarheid kan worden overgedragen. (Bij deze wil ik Ton Majoor en vooral Jan Kees IJspert nog hartelijk danken voor hun medewerking bij de vertaling van de eerste drie hoofdstukken.)

Moge deze woorden inleiden tot het vereren en bewonderen van beide Jezuskinderen door het voortaan onder de Kerstboom plaatsen van zowel een herders- als een koningskribbe opdat liefde en wijsheid, hart en hoofd verenigd worde.

1. DE VERO ANNO – Over het geboortejaar van Jezus Christus - 1.1 De wedergeboorte van Zarathoestra

Historisch graalonderzoek leent zich er ook voor om licht op het historisch leven van Christus te werpen. In het eerste deel van mijn onderzoeksverslag Willem van Oranje,Parzival en de Graal – Wolfram von Eschenbach als historicus werd erop gewezen dat de grote conjunctie van het jaar 7 v.Chr. datgene gebeuren uitbeeldt dat Matteüs in het tweede hoofdstuk van zijn evangelie als de Ster der Wijzen of Magiërs uit het Morgenland beschrijft en dat de eerste terugkeer van deze grote conjunctie in het jaar 848 n.Chr. het tijdstip markeert dat Parzival graalkoning werd.

Nu kan men echter het kosmische verband tussen de Ster van Bethlehem en de Ster van Munsalvaesche in twijfel trekken door te beweren dat de grote conjunctie van het jaar 7 v.Chr. niet de Ster van Bethlehem kan zijn, omdat Jezus zoals bekend niet in het jaar 7 v.Chr. maar in het jaar nul, cq. één zou zijn geboren.

In de nieuwe tijd heeft voor het eerst de astronoom Johannes Kepler een grote conjunctie als astronomisch gebeuren achter de Ster van Bethlehem gezien. Hij heeft in dit sterrengebeuren die hemelse gebeurtenis herkend die de evangelist Matteüs ons als kosmische begeleiding van zijn Jezusgeboorte beschrijft. De drie Magiërs richtten zich naar een sterrengebeuren dat ten tijde van de geboorte aan de hemel kon worden gade geslagen. Kepler heeft deze passage in het Matteüsevangelie over de drie Magiërs astronomisch geduid.

Hij vermoedde weliswaar dat er gelijktijdig ook nog een nieuwe ster, een Nova, had kunnen verschijnen, omdat een dergelijke Nova, die hij in het jaar 1604 zelf geobserveerd had, na een grote conjunctie volgde.

De moderne astronomie bevestigt Keplers vermoeden van het bestaan van een grote conjunctie, gelooft echter niet aan een Nova.

Sinds de vondst van een Babylonisch spijkerschrifttablet (Britse Museum Inf. Nr. 35429), waarop de afzonderlijke fasen van de grote conjunctie van het jaar 7 v.Chr. die de Magiërs volgden, opgetekend zijn, kan er geen twijfel meer over bestaan dat Keplers astronomische duiding van de geboortetijd van de Matteüs-Jezus juist is.
           
Wanneer men van deze geboortedatum uitgaat, dan stemmen alle aanwijzingen van Matteüs met de historisch en politieke verhoudingen in het toenmalig Jeruzalem overeen. Alles is historisch in orde. Het Matteeüs-evangelie schijnt waar te zijn. De enige tegenstrijdigheid bestaat daarin dat onze jaartelling pas zes en een kwart jaar later begint.

Nu beschrijft echter ook Lucas een Jezusgeboorte. Men kan niet zeggen de Jezusgeboorte. Zijn beschrijvingen spreken op alle punten datgene tegen wat Matteüs zegt. Lucas toont volledig andere verhoudingen. Herodes is allang dood. Van een kindermoord is geen sprake en de ouders van Jezus wonen in Nazareth, terwijl de ouders van Jezus, die Mattheüs beschrijft, in Bethlehem woonachtig waren.

De ouders van Jezus van Nazareth gaan na de tijd van reiniging ongehinderd naar Jeruzalem om hun zoon in de tempel te tonen, terwijl de ouders van de Jezus van Bethlehem naar Egypte vluchten en daar verblijven tot zich de politieke verhoudingen in Jeruzalem fundamenteel gewijzigd hebben.

Geïsoleerd beschouwd is ook de beschrijving van de Lucasgeboorte in zich sluitend en consequent. Ze weerspreekt de overgeleverde geschiedenis niet. De geboorte stemt bovendien ook ongeveer met onze jaartelling overeen. Het Lucasevangelie schijnt dus ook waar te zijn. Beide evangelies kunnen gelijktijdig echter alleen dan waar zijn, wanneer er van twee verschillende geboortes sprake is die op verschillende tijden plaatsgevonden hebben. Juist dit is echter – na tweeduizend jaar – nog geenszins een officieel erkend credo van de Christenheid. Het feit dat elk van de twee beschrijvingen op zich beschouwd historisch geloofwaardig is, elkaar echter uitsluiten, was eeuwen lang het grootste raadsel van het evangeliënonderzoek. Ze is het in brede kringen ook vandaag de dag nog.

Deze grootse strijdvraag van het evangeliënonderzoek werd in het jaar 1909 door Rudolf Steiner volledig beantwoord toen hij erop wees dat er destijds in Bethlehem twee Jezuskinderen geboren werden. De evangelisten Matteüs en Lucas schilderen niet één en dezelfde geboorte vanuit twee verschillende gezichtspunten, maar duidelijk twee geheel verschillende geboorten.

De ene geboorte vond plaats vóór de dood van Herodes, de andere pas daarna. Wanneer we deze ontdekking van Rudolf Steiner erkennen, dan lossen zich alle schijnbare tegenstrijdigheden van de geschiedenis van de twee geboortes op. Negentienhonderdennegen jaar na de geboorte van Christus heeft Rudolf Steiner de ware geschiedenis van deze geboorte onthuld en deze voor het menselijk bewustzijn toegankelijk gemaakt. Dit was – historisch gezien – de eerste geestesgave van de in het etherische werkzaam wordende Christus. Het is geen toeval dat deze onthulling in die geografische streek werd gedaan, waarin ook de centrale graalgebeurtenissen van de negende eeuw plaatsgevonden hebben (zie Rudolf Steiner, “Het Evangelie naar Lucas”, GA 114; deze voordrachten werden gehouden in Bazel, een stad in de buurt van de Arlesheimer Ermitage, het centrale graalgebied in de 9de eeuw).

Wanneer alleen het feit ter kennis wordt genomen dat er twee Jezuskinderen geboren werden, maar niet onderkend wordt dat hun leeftijdsverschil enkele jaren bedroeg, dan bestaan de tegenstrijdige chronologische verschillen tussen het Matteüs- en het Lucasevangelie onverminderd voort. Op die manier zijn we weliswaar een interessante aanvulling op de geboortegeschiedenis te weten gekomen, maar deze kennisvermeerdering is geen doorslaggevende bijdrage aan het historisch evangeliebegrip, omdat de chronologische tegenstrijdigheden die de kennis van de ware geboortegeschiedenis van het christendom verhinderen, niet opgeheven, maar opnieuw bevestigd worden.

Rudolf Steiner heeft door zijn ontdekking van twee Jezuskinderen de waarheid van de anders volledig tegenstrijdige geboortegeschiedenis sluitend aangetoond. Dit bewijs van de waarheid sluit de opvatting dat het leeftijdsverschil tussen beide Jezuskinderen slechts enkele maanden bedroeg uit.

Het is de moeite waard dit vraagstuk in al zijn consequenties te overdenken. Vier verschillende opvattingen treden heden op de voorgrond:

A. De eerste opvatting: Er wordt beweerd dat er slechts één Jezusgeboorte bestaat, die welke Matteüs beschrijft.

Deze blijkt beter onderbouwd dan die van Lucas. Tegenwerpingen die men vanuit het standpunt van het Lucasevangelie tegen de duiding van de grote conjunctie als teken van de geboorte van de Messias heeft gemaakt, wordt door de markantste vertegenwoordiger van de Mattheüsgeschiedenis, Ferrari d’Occhieppo (gewoon hoogleraar aan de universiteit Wenen in zijn boek “Der Stern der Weisen”, Wenen Herold Verlag 1969. p. 123) als volgt ontzenuwd:

“Vorm en inhoud van de perikoop Matt. 2:1-12 doen een door de evangelist slechts weinig veranderde eigen bericht van de Magiërs als speciale bron vermoeden.
Een vakkundige opvatting van de vanouds veelal onbegrepen uitspraken over de ster is het resultaat van de herwonnen kennis van de laat-Babylonische astronomie. Er blijft geen spoor van een legendarische rest over.
Avondopgang en stilstand van de ster die de perikoop bijzonder naar voren brengt, kunnen met twee in spijkerschriftoorkonden chronologisch vastgestelde fasen van de planeet Jupiter geïdentificeerd worden.
De duiding van deze hemelse voorvallen in de door de Magiërs van het evangelie beweerde zin is uit de in de Babylonische astronomie aantoonbare indelingen logisch af te leiden. Een zekere kennis van Bijbelse profetieën evenals historische analogieconclusies en politieke overwegingen zouden de Magiërs in hun verwachtingen hebben kunnen versterken.
De astronomische datering van de reis der Magiërs valt binnen de perken van historisch betrouwbare tijdgrenzen.
Al met al is de besproken perikoop niet op waarde te schatten als het product van wilkeurige literaire fantasie of versiering, maar in tegendeel met zekerheid als historisch document.”

B. De tweede opvatting: Er wordt gezegd dat er slechts een Jezusgeboorte is, die welke Lucas ons beschrijft.

Alleen deze stemt ongeveer overeen met de christelijke jaartelling en het is aanneembaar dat de chronologen die de jaartelling bepaald hebben in elk geval hun goede gronden hebben gehad om zich op Lucas te baseren.

Daarover is te zeggen dat Lucas weliswaar zelf aanknopingspunten voor een datering van zijn Jezusgeboorte aangeeft, maar dat zijn versie echter – zolang slechts met één geboorte wordt gerekend – nauwelijks kans heeft zich naast Matteüs te handhaven.

C. De derde opvatting: Er bestaan twee verschillende Jezuskinderen. Beiden zijn slechts enkele maanden na elkaar in Bethlehem geboren en wel aan het begin van onze jaartelling. De Ster van Bethlehem kan derhalve niet met de grote conjunctie van het jaar 7 v.Chr. geïdentificeerd worden, omdat deze conjunctie niet in het jaar één heeft plaatsgevonden.

D. De vierde opvattingEr bestaan twee verschillende Jezusgeboortes, namelijk die welke ons Mattheüs schildert (in de zin van de onder A. genoemde gronden in het jaar 7 v.Chr.), en die onder B. aangevoerde geboorte één jaar voor het begin van onze jaartelling, dus rondom Kerstmis van het jaar 2 v.Chr.

Deze vierde opvatting kan er aanspraak op maken met alle aanwijzingen van beide evangeliën overeen te stemmen.

Opvatting A bevestigt Matteüs, sluit echter Lucas uit. Opvatting B bevestigt Lucas, sluit echter Matteüs uit. Opvatting C bevestigt niet eens Lucas en sluit ondanks de erkenning van een tweede Jezusgeboorte de Matteüsgeboortegeschiedenis uit.

Bij onderzoekers die met slechts één Jezuskind rekenen, staat tegenwoordig de opvatting A op de voorgrond. Ze wordt wetenschappelijk zo inzichtelijk onderbouwd dat ze ook door een vertegenwoordiger van de opvatting D met betrekking tot de oudere van de beide kinderen volledig erkend kan worden. Maar deze vertegenwoordiger van opvatting D houdt daarnaast ook nog rekening met een tweede geboorte, met die welke Lucas beschrijft. Hij geeft deze geboorte echter zoveel later aan, dat beide evangeliën synchroon met de geschiedenis lopen.

Bij de onderzoekers van de groepen C en D gaat het uitsluitend om leerlingen van Rudolf Steiner of om onderzoekers die uit eigen inzicht de juistheid van de bevindingen van Rudolf Steiner erkennen. Men moet derhalve vragen waarom deze groepen onderzoekers C en D, die beiden met Rudolf Steiner in overeenstemming geloven te staan, tot zulke uiteenlopende opvattingen komen.

Ter beantwoording van deze vraag is het noodzakelijk om eerst de beide geboorteverhalen te vergelijken en vast te stellen welke tegenstrijdigheden we aan de beide evangeliën kunnen ontlenen.

Zowel Matteüs alsook Lucas beschrijven de geboorte van een jongen die van David afstamt. De stambomen van Abraham tot David stemmen in beide evangeliën absoluut overeen. De controle van de identiteit beider stambomen is alleen bemoeilijkt door het feit dat de stamboom van Lucas van David naar Abraham, cq. via Adam naar God teruggevoerd wordt, terwijl de andere de opsomming van de generaties omgekeerd – van Abraham naar David – laat lopen. Als we beide stambomen in dezelfde richting opschrijven, dan is de overeenstemming tot en met David evident. We zouden derhalve, indien er slechts één Jezusgeboorte zou zijn, ook van David tot en met Josef overeenstemming verwachten. Na David is echter geen enkele overeenstemming gegeven. De afstammingslijn van Matteüs loopt van David via diens zoon Salomo naar een Josef die in Bethlehem woont. Die van Lucas loopt via Nathan, de andere zoon van Josef, naar een Jozef die in Nazareth woont. Uit deze reeks voorouders blijkt dus eenduidig dat beide Josefs niet identiek kunnen zijn. Ook hun zonen, die beiden Jezus heten, zijn derhalve twee verschillende mensen. Evenzo zijn de beide vrouwen, die in beide evangeliën Maria heten, twee verschillende personen. De ene is met een Nazarener, de andere met een man uit Bethlehem getrouwd.

Aan het Matteüsevangelie is te ontnemen dat de Jezus uit de Solomonische lijn van het Huis van David – nog tijdens het leven van Herodes – in Bethlehem, de woonplaats van zijn ouders, geboren wordt, want hij bevindt zich wegen deze koning in levensgevaar.

De Lucas-Jezus wordt later geboren. “Ten tijde van Augustus” zegt eigenlijk niets, want ook de oudere Jezus werd ten tijde van Augustus geboren. Lucas heeft het er echter ook over dat Cyrenius landvoogd in Syrië is. De ouders van de Lucas-Jezus wonen in Nazareth in Galilea. Galilea hoort bij Syrië. Josef en Maria komen voor de “taxatie” slechts tijdelijk naar hun geboorteplaats Bethlehem. Over gevaren door Herodes wordt terecht niet gesproken, want Cyrenius werd pas in het jaar na de dood van Herodes landvoogd in Syrië.

Geheel verschillend is ook het bekendmaken van de desbetreffende geboorte. Die van de Matteüs-Jezus wordt door een “ster” begeleid, die de Wijzen uit het Morgenland toont dat “de tijd is gekomen”. De Magiërs komen “van de opgangen” naar Jeruzalem en winnen inlichting in bij Herodes over de geboorteplaats van de nieuwe koning. De Schriftgeleerden wijzen naar Bethlehem. Herodes wil op zijn beurt weten wanneer het kind geboren is. Na de verering van de Jezus van Bethlehem keren de Magiërs – onder omzeiling van Jeruzalem – terug naar hun geboorteland. De ouders vluchten met hun kind naar Egypte en Herodes beveelt de kindermoord. Aldus bericht Matteüs.

Naar de geboorte van de Lucas-Jezus komen geen koningen, maar herders uit het veld, aan wie de geboorte door een engel wordt geopenbaard. De ouders keren ongehinderd via Jeruzalem – ten tijde van Herodes nog het hol van de leeuw – naar hun woonplaats terug en gaan vandaar alle jaren zonder gevaar naar Jeruzalem voor het Passahfeest.

Uit deze tegenoverstelling is evident dat in het ene geval Herodes een beslissende rol speelt, terwijl in het andere van een bedreiging door Herodes geen sprake is. Rudolf Steiner, de herontdekker van de twee Jezuskinderen, heeft zelf ernaar gewezen dat één der beide jongens vóór de kindermoord, de andere pas daarna werd geboren. (Zie de reeds genoemde voordracht “Het samenvloeien van de belangrijkste geestelijke stromingen van het boeddhisme en van Zarathoestra in Jezus van Nazareth. De Nathanische en de Salomonische Jezus” van 19 september 1909 uit de reeks van 10 voordrachten “Het Evangelie naar Lucas”, GA 114, gehouden in Bazel.)

Zijn weergave betekent de oplossing van de eeuwenoude vraag van het evangelieonderzoek naar de waarheid van beide geboorteverhalen. Ze bevat tegelijkertijd ook een kiem van een interpretatie welke de oplossing weer ongedaan maakt. De kritische zin luidt: “Enkele maanden uit elkaar lagen dus de geboorten van beide Jezuskinderen.”

Deze zin wordt tegenwoordig door zijn leerlingen zo geïnterpreteerd alsof daaruit de bovengenoemde opvatting C resulteert: “Er zijn twee Jezuskinderen, wier geboortes slechts weinige maanden uit elkaar liggen.”

Wie aan het bovengenoemde Rudolf Steiner-citaat deze zin ontneemt, zonder daarbij gewag te maken dat de betekenis daarvan door de verwijzing naar de kindermoord gerelativeerd wordt, handelt niet deskundig. Rudolf Steiner zegt niet hoeveel maanden de geboortes uit elkaar lagen, maar zegt wel in alle duidelijkheid dat de oudere Jezus nog tijdens het leven van Herodes werd geboren, terwijl de jongere Jezus – zelfs Johannes – pas na de dood van Herodes geboren werd. Rudolf Steiner maakt hier duidelijk dat het er bij hem op aankomt naar een voorlopig niet exact bepaald tijdverschil te wijzen. Een andere betekenis kan de formulering “enkele maanden” niet hebben, omdat aan de verwijzing naar de kindermoord een grote betekenis moet worden gekend dan de formulering “enkele maanden”. Enkele maanden betekent hier geenszins datgene wat dit begrip onbeperkt te beteken heeft. De betekenis van dit begrip richt zich hier naar het daadwerkelijke tijdstip van de dood van Herodes. Over de datum van deze dood zegt echter Rudolf Steiner niets. Daarmee staat vast dat de zin van “enkele maanden” niet de betekenis van een precieze tijdsaanduiding heeft.

Wie het hoofdgewicht op die uitspraak legt dat de geboortes slechts enkele maanden uit elkaar liggen, neemt door de benadrukking van deze zin op de koop toe dat daardoor andere onderzoeksresultaten van Rudolf Steiner opgeheven worden. Vooral wordt met deze zin verhinderd dat de door Rudolf Steiner gevonden oplossing van deze eeuwenoude vraag van het evangelieonderzoek algemene erkenning kan krijgen. De chronologische tegenstrijdigheden tussen Lucas en Matteüs worden niet weggenomen, wanneer men weliswaar met twee Jezuskinderen rekent, dezen echter als tegelijkertijd, d.w.z. slecht enkele maanden uit elkaar, in Bethlehem geboren beschouwd. Daarmee worden weliswaar “tegenstrijdigheden” tussen stambomen en “tegenstrijdigheden” in de geografische verhoudingen (Judea-Samaria en Galilea-Syrië) opgelost, maar de anachronismen blijven bestaan, zolang men dit gering leeftijdsverschil aanneemt.

In de bovengenoemde zin worden we opgeroepen zelf na te denken. Rudolf Steiner zegt: “U ziet dat men over al deze dingen werkelijk na moet denken …”

Laten we ons denken vooreerst gebruiken om de opvatting te toetsen dat het leeftijdsverschil tussen de beide jongens slechts “enkele maanden” bedroeg.

Wanneer we er van uitgaan dat Jezus van Bethlehem ouder moet zijn geweest dan Jezus van Nazareth en van Johannes de Doper, dan betekent dit dat het leeftijdsverschil tussen beide Jezuses minstens zes maanden bedroeg, want de boodschapengel [Gabriel] zegt tegen Maria (Lucas 1:36): “En zie, Elisabeth, uw verwante is eveneens zwanger van een zoon in haar ouderdom en dit is reeds de zesde maand van haar, die onvruchtbaar heette.”

Als de jongere Jezus rondom Kerstmis is geboren, dan moeten we de geboorte van Johannes omstreeks “Johanni”, dus op 24 juni plaatsen. Nu gaan we er echter nog van uit dat ook de oudere  Jezus rond Kerstmis is geboren. Er is een zin van Rudolf Steiner waarin hij deze datum noemt. (Noot van de vertaler: geen bron aangegeven,)  In dit geval moeten we de geboorte van Jezus van Bethlehem nogmaals om zes maanden vervroegen. Wanneer we echter van mening zijn dat de Jezus van Bethlehem “uit de Maagd is geboren”, wat veronderstelt dat de Zon in Maagd stond, dus in september, dan moeten we nog eens drie maanden teruggaan. Afhankelijk of men Kerstmis of Michaeli als geboortedatum van de oudere Jezus aanneemt, komt men to een leeftijdsverschil van minstens twaalf of vijfteen maanden.

Tussen de geboorte van de oudere Jezus en de geboorte van Johannes moet de dood van Herodes liggen. Deze stierf – historisch vastgelegd – in het jaar 4 v. Chr. Zo beschouwd zouden de Jezusgeboortes op Kerstmis 5 v. Chr. en 4 v. Chr. gezet moeten worden. Deze aanname stuit echter op een tegenspraak. Toentertijd was Quintillius Varus landvoogd in Syrië. Volgens Lucas moet Cyrenius landvoogd in Syrië zijn. Cyrenius werd echter pas landvoogd daar, nadat Varus was verplaatst.

Nog groter wordt het tijdverschil door een later onderzoeksresultaat van Rudolf Steiner. Hij heeft de leeftijd en de doodsdag van de gekruisigde Lucas-Jezus-Christus precies aangegeven.

Noot van de vertaler. Tot nu toe was dit betoog zonder meer met het gezonde mensenverstand te volgen. De auteur veronderstelt echter hier met zijn formulering over “de gekreuzigde Lucas-Jezus Christus” dat zijn lezer enigszins bekend is met de antroposofie. Daar dit hier niet het geval kan zijn, is het aangebracht om deze formulering hier kort uit te leggen als een onderdeel van wat Rudolf Steiner “Het vijfde Evangelie” noemt, dat hij in 1912 in verschillende Europese steden ter gehoor heeft gebracht en dat onder die titel ook in boekvorm verschenen en te bestuderen is. Kort gezegd komt het er hier op neer dat de twee Jezuskinderen in elkaars omgeving opgroeiden en dat de individualiteit die in de Matteüs-Jezus geïncarneerd was, zich verenigde met de individualiteit van het Lucaskind, toen dat 12 jaar oud was. Dit verklaart de verbazing van de ouders van de Lucas Jezus toen ze hun kwijtgeraakte zoon terugvonden in de tempel in diep gesprek met de rabbi’s, want door deze mysterieuze samensmelting van twee totaal verschillende zielenconstellaties van een liefdes- en een wijsheidskind  herkenden zij hem haast niet meer. Deze Lucas-Jezus van Nazareth leeft en ontwikkelt zich dan verder totdat ook hij zich offerde, namelijk aan de hoge Christus geest die tijdens de doop in de Jordaan op hem neerdaalde, waarbij een stem uit de hemel sprak (volgens de origenele versie van Lucas 3:21-22)  “Gij zijt mijn Zoon, de geliefde, in U heb ik mijn welbehagen.” Dit was niet de geboorte van Christus, maar Diens verwekking, wat als de Epifanie vooral door de Oosterse Orthodoxe  Kerk op 6 januari gevierd wordt. Daarna volgt de periode 3 and een kwart jaar van Zijn missie op aarde, die Rudolf Steiner de embryonale tijd van deze verwekking noemt, tot dus deze Lucas-Jezus-Christ gekruizigd word, een absoluut eenmalige gebeurtenis die de eigenlijke geboorte van Christus markeert, doordat Hij zich met de aarde verbond, waardoor sindsdien de aarde het lichaam van Christus is geworden en Hij de geest van de aarde, die zich ook als zodanig in het etherische (‘in de wolken”) als Zijn herkomst te kennen geeft. Zie ook de inleiding

Zoals de ervaring leert zijn zulke precieze indicaties ook exact te nemen. Jezus moet zeer exact drieëndertig en een derde jaar vóór de oer-Goede Vrijdag geboren zijn.  Dit leidt naar eind november van het jaar 2 v.Chr. We weten dat de datum van deze geboortedag zich niet ingeburgerd heeft. De Helios-geboortedag, die op 25 december valt, werd verder intensiever gevierd. En zo besloot de Kerk de geboortedag van Jezus met de verjaardag van de zonnegod samen te laten vallen en Kerstmis eveneens op 25 december te vieren. Rudolf Steiner, die de christelijke jaartelling, met de “geboorte van het Ik” in het jaar 33 wil laten beginnen, zag geen reden om de datum van de Kerstdag in twijfel te trekken. He benadrukt 24/25 december zelfs als kerstdag. Hij moet daarvoor een reden gehad hebben en zo willen wij ons ook daaraan houden. Helios is immers de voorchristelijke Christus.

Noot van de vertaler: Dit heeft te maken met de kosmische neerdaling van Christus als hoogste Zonnewezen, dat hij naast de Logos en de Zoon van God ook was, van de Zon door de planeten heen, deze bevruchtend en verleveging, naar de mensheid op aarde toe om uiteindelijk zich in de Lucas-Jezus van Nazareth te incarneren. Daarom is er sprake van de voorchristelijke Christus, waarvan onder andere benoemingen alle voorchristelijke religies en mythologieën berichten.

We doen er goed aan ons ook dit feit te herinneren, wanneer we historisch overgeleverde Kerstmisdatum onaangetast laten en de geboorte van de Lucas-Jezus op Kerstmis van het jaar 2 v.Chr. aanzetten (Pasen 33 minus 33 jaar = Kerstmis 2 v. Chr. Johannes de Doper is zes maanden vroeger geboren, dwz. omstreeks Sint Jansdag in het jaar 2 v. Chr. Volgens de berekening van de Grote Conjunctie vod de geboorte van de andere Jezus in september van het 7 v. Chr.

Alleen deze beide datums zijn geschikt  om alle verwijzingen van Matteüs en Lucas  zonder tegenspraak naast elkaar te laten bestaan. Het leeftijdsverschil tussen beide Jezuskinderen bedraagt volgens Kepler (Mattheüs-Jezus) en volgens onderzoeksresultaten van Rudolf Steiner (Lucas-Jezus) 5¼ jaar.

De aanname van twee slecht maanden van elkaar liggende geboortes verhindert een synchronisatie van de evangeliënverwijzingen met de vastgestelde geschiedenis. Dit doet afbreuk aan hun waarheidsgehalte en daarmee ook de woorden van Rudolf Steiner: “De evangeliën beschrijven altijd de waarheid; men hoeft er niet over te piekeren, en de mensen zullen door de antroposofie er wel weer toe komen om de evangeliën letterlijk te nemen. (Zie Rudolf Steiner, “Het evangelie naar Lucas”, GA 114, in welke voordracht precies moet nog opgezocht worden.) De aanhangers van de opvatting van twee even oude Jezuskinderen beweren dat Keplers opvatting fout is, omdat de conjunctie niet in het “jaar nul” valt. Daarmee doen ze niet alleen Kepler onrecht, maar wijzen ook de evangelieperikoop over de Magiërs in het rijk der fabels. Vooral echter wordt – onder beroep op Rudolf Steiner – deze zelf onrecht aangedaan, omdat hij gezegd heeft, beide evangeliën zijn waar, men moet ze alleen juist lezen.

Met dit probleem heb ik tientallen jaren rondgelopen. Pas toen ik de Ster van Munsalvaesche ontdekte, wist ik zeker dat Kepler gelijk heeft en dat Rudolf Steiner fout geïnterpreteerd wordt, wanneer men zegt dat beide Jezuskinderen ongeveer even oud zijn.

Noot van de vertaler: De auteur wijst hier naar zijn ontdekking van de herhaling van de Ster van Bethlehem als de Ster van Munsalvaesche in 848 boven de hemel van de Arlesheim Ermitage in het teken waarvan Parzival graalkoning werd. Zie verder het hoofdstuk Wolframs astronomie uit het eerst deel van zijn graaltrilogie .
    
Rudolf Steiner heeft de leeftijd van beide Jezuskinderen eigenlijk nergens vastgelegd. Hij heeft nooit exact gezegd hoe groot het tijdspanne is dat tussen beide geboortes ligt Hij heeft echter aangeduid dat dit verschil minstens zo groot moet zijn dat het verklaarbaar wordt, waarom de ene Jezus in veiligheid kon leven, terwijl de andere door de kindermoord bedreigd werd. Ook voor Rudolf Steiner is de dood van Herodes het doorslaggevende criterium. Men mag daarom een historisch vastgelegde datum, zoals de dood van Herodes, niet over het hoofd zien.

Als Rudolf Steiner de precieze datums wel genoemd had en hij bij voorbeeld gezegd zou hebben dat de ene jongen 2½ voor de dood van Herodes geboren was en de andere jongen pas drie jaar na deze dood, dan zou de vraag naar de veiligheid van het ene kind en de bedreiging van het andere kind helemaal niet opgekomen zijn. De verwijzing naar de geboortedatums zou genoeg geweest zijn om de telkens weer andere situatie te begrijpen.

Hetzelfde probleem ontstaat bij de twaalfjarige Jezus in de tempel. Er zijn na de ontdekking van beide Jezuskinderen nu ook twee “twaalfjarige Jezussen in de tempel, waartussen de door Rudolf Steiner beschreven gebeurtenissen zich afspeelden, waardoor we daarna nog slechts één Jezus hadden. Ook bij de twaalfjarige Jezus in de tempel spreekt Rudolf Steiner vaak van twee “twaalfjarigen”, soms echter ook geheel onderscheidend: “Toen het twaalfde jaar van de Nathanische Jezus eraan kwam.” Uit de laatste zin mag geconcludeerd worden dat wél de Nathanische Jezus twaalf jaar was, maar echter niet de Salomische Jezus. De vraag naar de twaalfjarige of naar beiden twaalfjarige Jezussen in de tempel is niet met beroep op de “woorden”van Rudolf Steiner op te lossen, omdat er geïsoleerde zinnen zijn, waaruit geconcludeerd kan worden dat beide Jezuskinderen even oud waren, evenals zinnen, waaraan ontnomen kan worden dat ze beiden niet even oud waren.

Wie gelooft dat de formulering “enkele maanden” als een bijdrage van Rudolf Steiner aan de chronologie van de Jezusgeboortes te waarderen is, moet toegeven dat men er eigenlijk niet aan gewend is om van Rudolf Steiner zulk rekbare onderzoeksresultaten te krijgen. Het is vandaag de dag nog een open vraag of Rudolf Steiner met de verwijzing naar “enkele maanden”daadwerkelijk een exact onderzoeksresultaat meedeelt of dat hij met deze formulering iets anders beoogde.

De ontdekking van de twee Jezuskinderen was voor de kerkelijke vaklui reden genoeg om Rudolf Steiner vijandig te bejegenen. Indien nu op Kerstmis ook nog een Jezusgeboorte erbij zou zijn gekomen, die enkele maanden eerder – namelijk omstreeks Michaelmas – vast te stellen is, dan zou een dergelijke onverwachte meedeling “olie op het vuur” betekend hebben. Met de formulering “enkele maanden eerder” kon een verslechtering van de situatie worden vermeden. Rudolf Steiner moet een rede gehad hebben om deze geboortedatums niet precies aan te duiden. Eigenlijk heeft hij opmerkelijk weinig datums genoemd. De enige datum die hij heel exact en uitdrukkelijk als resultaat van geesteswetenschappelijk onderzoek kenmerkt is de datum van de kruisiging. Hij zegt in de eerste oplage van “De Kalender 1912” dat de oorspronkelijke Goede Vrijdag op 3 april 33 valt. Deze kalender begint met Pasen 1912 of “1879 na de Ik-geboorte”. Samen met het onderzoeksresultaat dat de Gekruisigde 33 jaar oud geweest is, kan uitgerekend worden dat de geboorte van de Lucas-Jezus omstreeks Kerstmis in het jaar 2 v. Chr. vast te stellen is.

Als we met betrekking tot de Lucas-Jezus op Rudolf Steiner afgaan, dan vallen de historisch-politieke verwijzingen van het Lucas-Evangelie met de historisch overgeleverde verhoudingen samen, net zoals de verwijzingen van Mattheüs daarmee overeenstemmen, wanneer wij de volgens Johannes Kepler vastgestelde geboortedatum van het Mattheüskind – Michaëlmas 7 v. Chr. – veronderstellen. Niets kan ons er daarom aan verhinderen om deze beide geboortedagen als betrouwbare data te behandelen. 

Daardoor wordt de baanbrekende ontdekking van Rudolf Steiner dat er twee Jezusgeboortesn hebben plaatsgevonden, nu ook voor ons evangeliebegrip werkzaam, omdat we de juiste geboortedatums van de twee Jezuskinderen gevonden hebben.

Ik geloof dat het niet juist is om de grote conjunctie van het jaar 7 v.Chr. met beroep op Rudolf Steiner als de Ster van Bethlehem af te wijzen. Hij heeft zelf – uiteraard ook slechts in bedekte termen – naar deze conjunctie gewezen, toen hij erover sprak hoe Zarathoestra zijn leerlingen op dit hemelsgebeuren attent gemaakt had.

Eer in hoofdstuk 4.1 op deze verwijzing [naar de Ster van Bethlehem en Zarathoestra] nader ingegaan zal worden, zij nog een onderzoeker genoemd die de onderzoeksresultaten van Rudolf Steiner kent en op basis van de betrouwbare historische datums van beide evangeliën tot de conclusie komt dat beide geboortes vijf, cq. zes jaar uit elkaar liggen. Deze onderzoeker, Emil Funk, die de Mattheüs-perikoop over de Magiërs astronomisch niet beoordeelt maar bewust weglaat, stelt het zonder de meest essentiële tijdsverwijzing van het Mattheüs-evangelie. Hij zegt in zijn boek “Zeitgeheimnisse im Christus-Leben” (Dornach, 1970):

“De beroemde drievoudige conjunctie van Jupiter en Saturnus, die altijd in verband met dit Jezuskind gebracht wordt, viel in het jaar 7 v.Chr. De opvatting echter dat deze conjunctie met de Ster der Wijzen identiek is, wijs ik af. Een zeker verband met de geboorte van het Salomonische Jezuskind zou echter toch voorhanden kunnen zijn. De geboorte hoeft niet per sé in het jaar van deze conjunctie te vallen. Een eenduidige beslissing of het jaar 7 v.Chr. juist is, kan voorlopig nog niet worden gegeven.”

Een onderzoeker die met de kennis die hij aan Rudolf Steiner te danken heeft, de historisch overgeleverde data beoordeelt, komt dus tot de conclusie dat ten minste naar het jaar 6 v.Chr. (als geboortejaar van de Salomonische Jezus) moet worden teruggegaan. Funk is de enige onderzoeker  die, net zoals de opvatting van de groep C, twee Jezusgeboortes erkent, echter niet de grote conjunctie als teken van de Matteüs-Jezusgeboorte, maar wel inziet dat de theorie van het even oud zijn van de beide jongens niet overeind kan worden gehouden. Hij verplaatst de geboorte van de Matteüs-Jezus zo ver vooruit dat alle anachronismen tussen de beide evangeliën, die bij deze theorie blijven bestaan, wegvallen. Funk stapt echter over het Matteüs-evangelie heen door slechts een bovenzinnelijke, niet fysiek zichtbare ster aan te nemen, hoewel Matteüs zegt dat de Magiërs de ster in de hemel gezien hebben.

Bij het afwegen van de vraag of Rudolf Steiners woorden over de waarheid van de evangeliën of die waarmee hij over de twee twaalfjarige Jezuskinderen spreekt meer gewicht hebben, ben ik tot de conclusie gekomen dat hij zelf terecht van mening kan zijn een eeuwenoude vraag van het evangeliënonderzoek opgelost te hebben en de tegenstrijdigheden tussen Lucas en Matteüs uit de wereld heeft geholpen, hetgeen echter alleen onder de veronderstelling mogelijk is dat de geboortes qua tijd ver genoeg uit elkaar liggen. Dus heb ik het mij veroorloofd om de grote conjunctie van het jaar 7 v.Chr. zonder voorbehoud te behandelen.

De tegenwerpingen die ik vervolgens van de kant van de groep C.  kan verwachten, kunnen mijn overtuiging niet veranderen. Kepler was geen ongeestelijke man en zeker een goede astronoom. Zonder astronomie kunnen de Magiërs uit het Morgenland helemaal niet beoordeeld worden. Wanneer Kepler naast de fysiek zichtbare conjunctie ook nog een zichtbare nieuwe ster zocht, dan heeft hij niet zo ongelijk. Hij zocht hem alleen niet op het juiste vlak.

Dat het gebeuren daadwerkelijk door een nieuwe ster werd begeleid, heeft als eerste Rudolf Steiner onderkend. Hij vond deze nieuwe ster in het bovenzinnelijke: de wedergeboren Zarathoestra.

Noot van de vertaler: Hier is een voetnoot in het boek die verwijst naar een passage in het aanhangsel uit het Rudolf Steiners voordracht van 19 september 1909 “Het samenvloeien van de belangrijke geestelijke stromingen van het boeddhisme en van Zarathoestra in Jezus van Nazareth. De Nathanische en de Salomonische Jezus” uit de reeks voordrachten in Bazel over het Lucas-Evangelie, GA 114. Deze passage luidt als volgt:

“In de scholen van de Chaldeeërs ontwikkelde zich een zeer diepe aanhankelijkheid ten aanzien van de individualiteit – niet van de persoonlijkheid – van Zarathoestra. Zij voelden zich verwant met hun grote leider, deze Wijzen uit het Morgenland. Zij zagen in hem de ster van de mensheid, want Zoroaster is een omschrijving van het woord ‘de gouden ster’ of ‘de ster van de glans’. Zij zagen in hem een evenbeeld van de zon zelf. En op grond van hun diepe wijsheid kon het in hen niet verborgen blijven, dat hun meester weer op aarde in Bethlehem verscheen. Toen werden zij door hun ster geleid en brachten hem de uiterlijke symbolen voor het beste dat hij aan de mensheid had kunnen geven.

Het beste wat men aan een mens uit de stroming van Zarathoestra kon geven, was de kennis van de uiterlijke wereld, van de geheimen van de kosmos, opgenomen in het astrale lichaam van een mens, zo dat de leerlingen van Zarathoestra hun denken, voelen en willen, de krachten van de ziel, willen doordringen met de wijsheid die men kan opzuigen uit diepe fundamenten van de goddelijk-geestelijke wereld. Voor dit weten dat men zich door het opzuigen van de uiterlijke geheimen eigen kan maken, had men als symbolen goud, wierook en mirre: goud als symbool voor het denken, wierook als symbool voor de vroomheid, voor wat ons als voelen doordringt, en mirre als symbool voor de kracht van het willen. Zo toonden zij hun samenhorigheid met hun meester, door voor hem te verschijnen toen hij in Bethlehem was wedergeboren.

Daarom verteld de schrijver van het evangelie volgens Matteüs volkomen terecht, dat de Wijzen onder wie Zarathoestra had gewerkt, wisten dat hij weer onder de mensen was verschenen, en dat zij door middel van de drie symbolen goud, wierook en mirre, de symbolen voor het beste wat hij hun had geschonken, hun verwantschap met hem tot uitdrukking brachten (Matt. 2:11).

Nu ging het er om dat Zarathoestra in de gestalte van het kind Jezus uit de Salomonische lijn van het geslacht van David krachtig zou kunnen werken, om in een verjongde vorm alles wederom aan de mensheid te geven wat hij vroeger al eens had gegeven. Daartoe moest hij alle kracht, waarover hij eens had beschikt, bundelen. Daarom kon om te beginnen ook niet in een lichaam geboren worden dat uit de priesterlijke lijn van het huis van David stamde, maar alleen in een lichaam uit de koninklijke lijn. Daarom is in het evangelie volgens Matteüs de verwantschap van de koningstitel in het oude Perzië met de afstamming van dit kind, waarin Zarathoestra werd wedergeboren, tot uitdrukking gebracht.

Op deze gebeurtenissen hebben de oude wijsheidsboeken van Voor-Azië ook altijd gezinspeeld. Wie deze wijsheidsboeken werkelijk begrijpt, leest die anders dan wie de feiten niet kent en alles door elkaar haalt. Wij vinden bijvoorbeeld in het Oude Testament twee voorspellingen: de ene in het apocriefe boek Hennoch, die meer wijst op de Nathanische Messias uit de priesterlijke lijn, en de andere in de Psalmen, die doelt op de Messias uit de koninklijke lijn. Elk afzonderlijk gegeven dat in deze geschriften wordt vermeld, klopt met de feiten die we kunnen halen uit de Akashakroniek [noot van de trans. : het kosmische geheugen waar alles kan worden teruggevonden wat zich in de eonen heeft afgespeeld, een vaardigheid die Rudolf Steiner zei ontwikkeld te hebben en waaruit hij zijn kennis putte. Zie ook zijn geschrift “De Akashakroniek”]

Maar al die afzonderlijke gegevens moest Zarathoestra nu combineren, alles wat eens aan krachten in hem had geleefd. Hij had aan de Egyptische en aan de oud-Hebreeuwse cultuur – aan Hermes en Moes – afgestaan wat in zijn astrale en in zijn etherlichaam aanwezig was. Daarmee moest hij zich weer verenigen..Hij moest als het ware de krachten van zijn etherlichaam uit Egypte terughalen.

Een diep geheim ontsluiert zich daar voor onze ogen: de Jezus uit de Salomonische lijn van het huis van David, hij die de gereïncarneerde Zarathoestra is, moet naar Egypte worden gebracht; en hij wórdt er ook heen gebracht. Want daar bevinden zich de krachten die uit zijn astrale en uit zijn etherlichaam zijn gestroomd, die hij heeft afgestaan, eerst aan Hermes en later aan Mozes. Omdat hij op de Egyptische cultuur had ingewerkt, moest hij als het ware de krachten die hij in die richting had afgestaan, weer terughalen. Daarom de ‘vlucht naar Egypte’ en war er – geestelijk gesproken – gebeurde: het opzuigen van al die krachten in een verjongde vorm wederom aan de mensheid te schenken wat hij haar in lang vervlogen tijd had gegeven.

Zo zien wij dat de Jezus van Bethlehem, wiens ouders dus vroeger al in Bethlehem gevestigd waren, bij Matteüs volkomen juist worden beschreven. Alleen Lucas vermeldt dat de ouders van ‘zijn’ Jezus in Nazareth gevestigd waren, dat zij ter wille van de volkstelling naar Bethlehem gingen en dat in die korte tijdspanne de Jezus van Lucas daar werd geboren, waarop zijn ouders weer terugkeerden naar Nazareth. In het evangelie volgens Matteüs wordt er alleen op gewezen dat de daar genoemde Jezus in Bethlehem wordt geboren en dat hij naar Egypte moet worden gebracht. Pas na hun terugkeer uit Egypte vestigen zich zijn ouders in Nazareth, ten einde de Jezus, die de reïncarnatie van Zarathoestra is, in de nabijheid te brengen van degene die de andere stroming, het boeddhisme vertegenwoordigt. Zo worden in het concrete de beide wereldbeschouwingen samengebracht.”

Uit Rudolf Steiners woorden blijkt eenduidig dat de berichten van de evangelisten juist zijn, d.w.z. dat ze met de historische gebeurtenissen overeenstemmen. Dit veronderstelt dat de grote conjunctie als de Ster der Wijzen wordt erkend en dat de opvatting van groep C, dat beide Jezuskinderen even oud zijn, niet houdbaar is.

Nu willen we proberen te reconstrueren op welke wijze Zarathoestra zijn leerlingen ertoe kon bewegen om zich de uiterlijke geheimen van de sterrenbanen zo eigen te maken, dat ze hun meester konden vinden om hem goud, wierook en mirre aan te bieden toe hij in Bethlehem wedergeboren werd. Het uitgangspunt is de volgende situatie:

Man kan het Johannes Kepler niet kwalijk nemen dat hij nog niet wist wat pas driehonderd jaar later door Rudolf Steiner ontdekt werd: het feitenbestand van de twee Jezuskinderen. Dit was hem nog niet bekend. Hij probeert daarom de tegenstrijdigheden te verklaren die door de foute aanname ontstaan dat Lucas en Mattheüs een en dezelfde geboorte beschrijven. Zo vraagt hij bij voorbeeld: waarom de evangelist Lucas bij de beschrijving van de geboorte van Christus ook niet het jaargetal van de regering van Herodes vermeld heeft. Hij meent: “Het was altijd gebruikelijk dat men de historien met de jaren van de destijds regerende koningen kenmerkt.”

Maar dit doen juist beide evangelisten. Matteüs noemt Herodes, want deze was koning van Judea en Samaria. Bethlehem lag in dit gebied, en Lucas noemt Cyrenius, de landvoogd van Syrie. Nazareth in Galilea viel sinds het jaar 3 v.Chr. onder de heerschappij van Cyrenius. Wat Kepler bevreemde, bewijst juist het waarheidsgehalte van het onderzoek van Rudolf Steiner dat de twee evangelisten twee verschillende Jezuskinderen beschrijven, wier ouders in verschillende landen woonden. De ouders van de ene jongen zijn onderdanen van Herodes in Judea, de ouders van de andere woonden in Galilea in de provincie Syrie. Omdat Kepler dit feitenbestand nog niet kon weten, verwisselt hij in zijn uiteenzetting met de arts Helis¿¿us Roslin telkens weer de Lucas-Jezus met de Matteüs-Jezus en komt net zo onovertuigend over als een huidige chronoloog die nog niets van de twee Jezuskinderen weet of hun geboorte zo dicht bij elkaar zet dat het voordeel dat zijn uitgangspunt tegenover de ignoranten van de twee Jezuskinderen heeft, weer verloren gaat.

Vandaag de dag moge het aan de tijd zijn om de onderzoekingen van Kepler en Rudolf Steiner zo te interpreteren dat daaruit een niet-contradictoire duiding van beide geboorteverhalen te voorschijn komt.